Verhoalen van vrogger;  Jan Landman ( 25-5-1935) verteld

“Ik heb mijn vingers blauw geschreven toen ik penningmeester was.”

Ik ben geboren op de Schoolstraat en als klein jongetje was ik al dol op voetballen. Elke dag als ik uit school kwam ging ik  thuis, aan de Schoolstraat 24,  voetballen. Niet met een voetbal, maar met een klein rubber balletje, of met een prop papier met elastiek erom heen. We voetbalden tegen de schuur aan. De deuren waren het doel en er tegenover, lagen een paar kledingstukken op de grond, dat was het andere doel. Ondanks dat het rubberen balletje flink stuiterde, is er maar één keer een raam kapot gegaan. Zo heb ik veel techniek op gedaan. Ik was steeds aan het dribbelen. Toen ik dertien jaar was heb ik mij opgegeven bij de club. Veensche Boys was nog niet zo lang begonnen na de oorlog, Veensche Boys voetbalden  nog op het veld achter het café van Kees Kok onder het Hoevelakense bos, vlakbij het gebouw wat nu het restaurant “The Old Peppermill” is. In die tijd was er nog geen jeugd. Er waren jongens van 13 t/m 16 jaar en die moesten een team vormen. Maar we mochten niet met de kleintjes voetballen, dus je moest mee met de A (nu de JO-19). Omdat het A-elftal bestond uit jongens van 13 t/m 18, verloren we steeds, want we moesten tegen grote jongens voetballen. We werden al snel getraind door Rinus Bouwmeester, hij bouwde het elftal op. Dat was aan de Domstraat. Ik was als eerste van ons gezin lid geworden van de club, later zijn 4 van mijn broers ook lid geworden. Mijn broers Tijmen en Kees hebben samen in een lager elftal gespeeld. Gert speelde in het tweede en mijn broer Henk en ik speelden in het eerste (van de zondagafdeling). Ooit tijdens een toernooi met het eerste elftal in Voorthuizen heeft Gert ook meegedaan en speelden we met z’n drieën in het eerste.

Ik was een jaar of 18 of 19, toen ik met de senioren mocht meedoen. Ik ben begonnen in het tweede. Heel langzaam kwam ik bij het eerste terecht. Ik speelde linksbinnen. Ik heb gevoetbald met mijn broer Henk Landman, Mas van de Brom, Geurt van Deuveren, die kwam er iets later bij, Bap van de Bunt de keeper en Aart ‘Monk’ Schotsman. Dat was mijn grootste vriend bij Veensche Boys. Een echte clubman, die overal hielp waar hij kon. Of het nou bij de zaterdagafdeling, of de zondagafdeling was, in het bestuur of bij de oprichting van de damesafdeling of het zaalvoetbal. Aart maakte het allemaal niet uit. Hij hield van de club.
De mooiste herinneringen heb ik aan mijn tijd in het eerste elftal. De onderlinge band met de jongens. We waren goede vrienden van elkaar. Een aantal stelletjes gingen samen op zaterdagavond naar Nijkerk. Om 20.00 uur spraken we af bij Arie Veer om te biljarten. We dronken geen bier, maar een colaatje en om 23.00 uur gingen we naar huis, want we moesten zondag voetballen en we wilden fit zijn. In die tijd hadden we nog niet een eigen clubhuis/kantine. Na de wedstrijden gingen we vaak in het café van Eep Veer zitten. (waar nu Wereldkeuken de Zomertuin staat) De elftalcommissie kwam vaak samen op het zoldertje bij Klaas Mosterd aan de Domstraat en de bestuursvergaderingen waren bij Veer in de achterkamer.
Ook mooie herinneringen heb ik aan het seizoen dat we kampioen werden in de Tweede klasse. (seizoen 1956/1957) Om te kunnen promoveren, moesten we beslissingswedstrijden spelen tegen ’s Gravenland. Een thuis- en een uitwedstrijd. Van de elftalcommissie kreeg je in die tijd een kaartje waarmee je werd uitgenodigd om in het eerste te spelen en daar stond ook je positie, waar je moest spelen op. De vrijdag voor de beslissingswedstrijd zat mijn broer Gert bij Eep Veer, daar was ‘het çlubhuis’. Een aantal eerste elftal spelers, Beert van de Heuvel en Arie Bunt, zaten Gert dwars. Ze zeiden: “Die breurs van joe, die deugen naregus vur, die heuren d’r helemaal niet meer in.” Ze meende daar niks van, maar Gert kwam helemaal opgefokt thuis. Ik zei toen tegen Henk, we brengen onze kaart terug naar de elftalcommissie. De elftalcommissie kwam bij elkaar en had meteen twee andere jongens geregeld. Jantje Bouwmeester, een snelle linksbuiten en Evert van Beek/ Eep Labbie. Op zaterdagavond, kwam voorzitter van de Vuurst bij ons thuis om te praten. Hij zei: ”Dat kunnen jullie niet maken. Jullie zijn de steunpilaren van het elftal.”
Toen zeiden Henk en ik, als de andere jongens het goed vinden, dan komen we weer terug. En zondag zaten we in de bus om richting Soest te gaan en we waren er heel erg op gebrand om te laten zien dat we in het eerste hoorden te staan. En dat lukte, want de tegenstanders kwamen er niet door. Henk Berculo sr. kreeg een kansje. Hij glipte er tussendoor en scoorde.
De uitwedstrijd wonnen we. Er zaten in dat elftal een aantal militairen die goed konden voetballen, maar tijdens die wedstrijd waren die er niet bij. We wonnen met 3-0 en ik speelde de wedstrijd van mijn leven. Pietje Brandsen was toen de spits. Ik gaf de ballen voor en Piet scoorde. De thuiswedstrijd verloren we met 4-1, want die goed voetballende militairen van ’s Gravenland waren er weer en dat heeft ons de kop gekost. De saamhorigheid in die periode was groot en daarom was dit voor mij ook de mooiste tijd.
Ik heb door omstandigheden ook nog een paar jaar bij Sparta Nijkerk gespeeld. Ook daar heb ik het leuk gehad, maar mijn hart lag bij Veensche Boys, dus ging ik terug om weer bij ‘mijn cluppie’ te voetballen. Eerst nog een poosje in het tweede en daarna nog kort in het derde elftal van de zondagafdeling. En op vrijdagavond heb ik nog met de veteranen gevoetbald. Op mijn 38ste ben ik gestopt met voetbal.

Vrijwilligerswerk.
Ook heb ik vrijwilligerswerk gedaan. Zo heb ik bijvoorbeeld jaren bij het entreehokje gezeten. En toen de contributie per acceptgiro werd betaald, bracht ik, om de drie maanden, al deze acceptgiro’s bij alle leden langs. Ik heb geholpen met het in elkaar zetten van het clubblad. Meneer de Vries uit Hoevelaken, drukte het clubblad. Alle bladzijdes werden dan in de redactiekamer bij Veensche Boys in elkaar gezet. We zaten dan met acht man om de tafel, waar de verschillende stapels op lagen en iedereen gaf een blad door.
Eerst Wout Bakker, dan ik. Ik stond naast Johan van Poolen, daarnaast stond Jan Bakker, Harmen Dusschoten en aan het einde stond Aart Schotsman die de boekjes in elkaar niette. Mijn broer Tijmen en Arie Ham, plakten de etiketten erop, die Henk Schotsman had gemaakt. Samen met onder andere mijn broer Tijmen, brachten we alle clubbladen naar de leden. Aart Schotsman, woonde op de Zonnehof en bezorgde de in de buurt van de Westerveenstraat en Henk Berculo sr bezorgde weer in de buurt van de Nieuwe Kerkstraat. Later werden de clubbladen van mensen die ver woonden, opgestuurd. Ik bracht de clubbladen dan, gebundeld en wel naar het postkantoor. Zo rond 1974, toen ik stopte met voetballen werd ik door voorzitter Chris Smit en Bap van de Bunt gevraagd om penningmeester te worden. In die tijd deed Beert Dekker dat, maar hij was niet zo thuis in de administratie. Voor mijn werk was ik administrateur bij de Arkervaart in Nijkerk en zodoende vroegen ze mij. Dit heb ik altijd met veel plezier gedaan.
Van de KNVB kreeg je een heel breed soort kasboek. In elke kolom kon je dingen bijhouden. Eén kolom voor de kantine opbrengst, een andere kolom voor de opbrengst van de contributie, een andere weer voor de entreegelden. Zo had je ook kolommen voor de kosten, zoals energiekosten, kosten voor de trainers etc. Dit hield ik allemaal handmatig bij. Ik heb mijn vingers blauw geschreven. Op maandag haalde ik de weekopbrengst van de  kantine op, in mijn eerste jaren als penningmeester was dat bij Jansje Wolfswinkel en dan bracht ik dat ‘s middags bij de bank. Later kon je de opbrengst met een formulier erbij in een envelop stoppen en zo storten in een ‘safe’. Ik had voor elke opbrengst een apart geldkistje. De kantineopbrengst was wel de belangrijkste bron van inkomsten.
Ook de loonadministratie hield ik bij, dit was voor mij niet vreemd omdat ik dit ook op mijn werk moest doen. Mijn eerste controle was van de voorzitter van v.v. Hierden. Hij was belastingambtenaar en zei: “Pak de schoenendoos maar.” Ik zei hem: ‘Wat dacht je dat ik was? Ik ben administrateur! Dus geen schoenendozen. Ik heb mooie boeken voor je.”

Toen ik in het bestuur zat als penningmeester, mocht ik ook mee met het jeugdkamp. Ik had een caravan, dus kon ik mee naar de Luttenberg. Ik ben een paar jaar mee geweest met jeugdkamp, maar Ik wilde wel ingedeeld worden in het programma om mee te helpen. Zo moest ik bijvoorbeeld ’s nachts wachtlopen .Ik weet nog dat het een keer nachtvorst was tijdens het wachtlopen. Toen om 02.00 uur mijn wacht erop zat, kon ik gelukkig lekker tegen mijn vrouw aanliggen om warm te worden.

Ik kan mij ook nog herinneren dat Johan van Poolen, een actieve vrijwilliger, bij veel bedrijven langs was geweest met de vraag of ze een reclamebord langs de lijn wilden om zo de club te sponsoren. Hij had 30 borden verkocht. Eerst werden die gespoten bij het bedrijf van de familie van Weert, maar op een bepaald moment kon dat niet meer. Ik heb toen aan mijn zusje Eefje gevraagd, of we de borden mochten klaar maken in de hal bij haar huis aan de Buntwal. Dat was geen probleem. Samen met hem hebben we alle reclameborden geschilderd in de kleuren die de sponsoren wilden. Jan Bakker jr., kon via zijn werk stickerletters regelen. Vele avonden zijn we druk bezig geweest in de redactiekamer om de letters op de borden te plakken.

Toen ik 57 was ging ik met de VUT en had ik meer tijd en kon ik ook met andere dingen helpen.
Rond 2008 is Peter Buitenhuis begonnen om mij te helpen de financiële zaken te automatiseren.
Ik vond het best moeilijk om afstand te doen van mijn levenswerk. Maar tijden veranderen en dus deed ik een stapje terug om de club vooruit te helpen. Ik heb nog een poosje de financiën van de kantine geregeld. In 2010 is Peter officieel de penningmeester van Veensche Boys geworden en hij doet dit uitstekend.
In 2011 ben ik samen met Jaap Kuijt erelid van Veensche Boys geworden, daar ben ik trots op.
Ik heb veel met Dick Schouten samengewerkt en dat was altijd erg prettig. We gingen veel samen op pad. Dick heeft een eigen bedrijf en kon zijn tijd zelf indelen. Als er dan iets was zei Dick : “Kom op Jan, we gaan even op pad.”.

De nieuwe accommodatie vind ik ‘enorm’. Ik kan niet begrijpen dat zo’n klein plaatsje dit voor elkaar heeft gekregen. Maar er zijn enorm veel mensen die wat voor Veensche Boys over hebben. Ik weet nog dat we de tribune voor elkaar hebben gekregen met obligaties. Dat heeft Evert Bosch geregeld. Hij kende veel mensen die wel op deze manier wilde investeren. De opbrengsten van de reclameborden op deze tribune waren erg goed en met deze opbrengsten werden de obligaties weer stukje voor stukje afgelost. Als ik dan zie in de presentatiegids, hoeveel sponsoren we hebben, hoeveel elftallen, vooral bij de jeugd, en hoeveel mensen er druk zijn voor Veensche Boys, nou dat vind ik fantastisch. Ik kom niet zo heel vaak meer bij Veensche Boys, maar ik blijf wel nog steeds graag op de hoogte van alles. Op zaterdag bel ik altijd om te horen wat het eerste heeft gedaan. En als ik niet bij de ledenvergadering kan zijn, vraag ik wel of iemand mij het jaarverslag wil brengen. De financiën van de club, blijven mijn interesse houden. In mijn hart ben ik nog steeds de boekhouder van toen. Dit werk en Veensche Boys, zitten voor altijd in mijn hart.

1955-1956 : Eerste elftal (Zondagafdeling)
Boven vlnr : Henk Landman, Trainer Snijders, Aart ‘Monk’ Schotsman, Piet Brandsen, Mas van de Brom en Henk Berculo sr.
Onder vlnr : Geurt van Deuveren, Evert Schotsman, Beert van de Heuvel, Bap van de Bunt, Arie van de Bunt en Jan Landman.
In 2011 werden Jan Landman en Jaap Kuijt benoemd tot erelid van Veensche Boys. Tussen hen in toenmalig voorzitter Dick Schouten. Jan Landman ontving die dag ook de erepenning in zilver van de Gemeente Nijkerk van Burgemeester Renkema.

Walter van Bloemendaal